‘Het land te bouwen is mijn lust’…
Het land te bouwen is mijn lust…Dat is de eerste zin uit de spreuk op het tegeltableau uit het einde van de achttiende of het begin van de negentiende eeuw. Het zal vandaag voor de meeste boeren ook nog gelden, al spreekt men de laatste jaren meer over passie dan over lust.
Het tegeltableau toont een agrarisch tafereel. Een boer leunt op het hek voor zijn boerderij en kijkt uit over het weiland met vee. In de wei staat een knecht bij een koe die gemolken moet worden. Hij heeft zijn emmer in de rechterhand om de melk in op te vangen en een doekje in zijn linkerhand om de uiers schoon te maken.
Dergelijke taferelen, een voorstelling van het landleven, zijn in de achttiende en negentiende eeuw in zwang. De boeren laten in die periode de muren van hun woonkamer of de schoorsteenmantel versieren met een tegeltableau of met verschillende kleine tegeltjes. Soms wordt bijna de gehele achterwand van de open haard met tegels bekleed. De productie van tegeltableaus begint in de achttiende eeuw en duurt tot in het begin van de twintigste eeuw.
De tegeltableaus en de met losse tegels beklede interieurs passen in een tijd dat het de boeren voor de wind gaat. Het is een statussymbool, schrijft Gerard W. Smallegange zelfs in zijn rubriek over erfgoed in de PZC van 31 januari 2001. ’Ze lieten zien hoe rijk ze waren.’ De hoge graanprijzen leggen de boeren geen windeieren.
Laban, Rachel en Jakob
Zo’n tegeltableau is uit losse elementen opgebouwd. Meerdere aaneengesloten tegels biedt de schilder meer mogelijkheden iets te laten zien. Hij kan variëren op een thema. In de afbeelding zelf maar ook in de spreuken. Dat zijn vaak teksten met een religieus karakter. Een veelvoorkomende is: ‘De bouwman wagt van ’s Heeren Handt veel milden zeegen op ‘t Landt.’
De spreuk op ons tegeltableau is daar ook een voorbeeld van: ‘Het land te bouwen is mijn lust. Mijn hart en zinnen zijn bewust. Te woonen bij het woelend vee. Gelijk als vader Jakob dee.’
De tekst gaat terug op het Bijbelboek Genesis (30: 25-43). Jakob is getrouwd met Rachel en woont en werkt bij zijn schoonvader. Rachel kan geen kinderen baren, maar als er dan na vele jaren toch een zoon wordt geboren (Jozef), wil Jakob terug naar zijn geboorteplaats. Zijn schoonvader Laban wil hem echter houden. Als hij blijft mag Jakob zelf bepalen wat zijn loon zal zijn. Jakob zegt dat Laban zelf wel weet hoe hij hem gediend heeft en hoe het met diens kudde is gegaan, ‘want wat gij bezat voordat ik kwam, was weinig, maar het heeft zich uitgebreid in menigte.’
Overwegend protestant
De spreuken zijn vooral van protestants-christelijke aard. Er zijn geen tableaus bekend waar een bede tot Maria voorkomt. Vreemd is dat niet omdat in die periode de rijke boerenbevolking overwegend protestant was. Het is ook veelzeggend dat dergelijke tableaus niet in de provincies Brabant en Limburg voorkomen. Wel in de andere Nederlandse provincies en in het Duitse Oost-Friesland en Westfalen, en in de omgeving van Kaapstad. Zuid-Afrika was tot 1806 een kolonie van Nederland.
Op ons tafereel staan drie menselijke figuren (behalve de boer, de knecht staat de boerin of de meid in de deuropening). En naast koeien zijn er ook een schaap en een geit in de wei te zien. Niet ver daarachter een andere boerderij met een hooiberg. Verderop nog een en aan de horizon een dorp met een kerktoren.
Het idyllische tafereel wordt nog eens versterkt door een zeilbootje op de waterplas, al zal dat geen plezierjacht zijn geweest. Het tableau schetst een romantisch beeld van het leven op het platteland: het vee wordt gemolken, de bomen staan vol in blad terwijl de schoorstenen roken.
Het tableau bestaat uit 48 tegels met een rand in touwmotief. De maker is de Rotterdamse schilder Johannes van der Wolk (1748-1843). Hij was meesterknecht van Ludolf Bakhuizen, een kleinzoon van de marineschilder met dezelfde naan. Bakhuizen werd in 1762 eigenaar van de tegelbakkerij Het Wapen van Dantzig aan de Hoogstraat in Rotterdam. Na diens overlijden in 1784 nam Van der Wolk de zaak over. Zijn de tegels in de zeventiende eeuw nog blauw van kleur, in de achttiende en de negentiende eeuw worden ze mangaan (paars) op een witte achtergrond.
Paulus Potter
Van der Wolk signeert de tegels op de achterkant. Op ons tableau is te zien dat hij het gras weergeeft in reeksen van korte streepjes, kenmerkend voor zijn stijl. De koeien die Van der Wolk schildert zijn geïnspireerd door de etsen van Paulus Potter (1625-1654), bekend van de Stier van Potter in het Mauritshuis. Potter maakte in 1650 een Bullenboekje, een serie van acht prenten met stieren, ossen en koeien.
Wat verder opvalt aan de voorstellingen over het boerenleven is dat de koe domineert. De weide wint het van de akker, schrijft J. ten Broeke in …’en de boer, hij ploegde voort’…Het belang van de veeteelt in ons land is groot. Op het Zeeuwse platteland zijn de bedrijven tot ver na de Tweede Wereldoorlog gemengd: veeteelt en akkerbouw. Koeien zijn niet alleen nodig voor de melk en de kaas maar zijn ook nog lang nodig geweest voor de mest op de akkers.
Vele tableaus zijn echter in de loop der eeuwen verloren gegaan. Door watersnoden, oorlog, sloop of het moderniseren van het interieur. Smallegange schat in dat op de Zeeuwse boerderijen zo’n negentig procent van alle tegels op die manier verdwenen of vernietigd zijn. Bovendien bieden boeren ze aan het eind van de negentiende eeuw ook aan als verzamelobjecten; voor buitenlanders zijn het dan zelfs betaalbare souvenirs.
De Meestoof schaft in 1994 het tableau aan. De Ambachtsheerlijkheid Oud- en Nieuw-Vossemeer en Vrijberghe heeft het museum 5000 gulden geschonken, ‘daarvan wordt een mangaan tegeltableau met 48 tegels aangekocht,’ schrijft De Eendrachtbode. ‘Een tegel daarvan is kapot en wordt in Harlingen gerestaureerd.’ Op de jaarvergadering zegt de toenmalige voorzitter drs. T.G.A. Westerveld dat het tableau een ereplaats in het museum zal krijgen. Dat heeft het nu in het atrium, zeker gekregen.
Uiterst Nieuwlandpolder
Ook op Tholen waren en zijn er boerderijen met tegels in het interieur. D. Roozemond beschrijft in een serie in De Eendrachtbode over boerderij Groenewoud uit 1774 in de Uiterst Nieuwlandpolder: ‘De vloeren waren met rode plavuizen verhard, en de wanden van oud-Hollandse wandtegels voorzien. Hierop waren diverse motieven afgebeeld, die gevormd werden door een aantal tegels. Zoals onder andere Prins Willem V te paard, een klok, een vogelkooi, een kat, een hond, een kolom. Behalve deze tableaus waren er ook diverse tegels met op elk daarvan een complete afbeelding.’
Als de voorlaatste bewoner A.W. Kloet de boerderij in 1989 verlaat, wordt de hofstede in 1990 verkocht. Johan Fase en Heleen Breure vieren er op 31 juli 1992 hun bruiloft. Maar niet nadat het woonhuis grondig is aangepakt. Fase: ,,Veel tegels waren kapot, voor één wand was zelfs een kleed gehangen om te voorkomen dat de tegels los zouden raken en er uit zouden vallen. Er zat gewoon een buik in het kleed. Draagmuren waren er heel slecht aan toe.’’
Monumentenzorg vond dat er zoveel mogelijk tegels behouden moesten worden. Het vakkundig laten verwijderen was echter voor rekening van Fase. Met de specialist Van Sabben kwam hij overeen het karwei met gesloten beurs te doen. ,,Hij mocht een aantal afbeeldingen hebben in ruil voor de arbeid.’’ En zo verdwenen er een aantal tegels en tableaus uit Groenewoud, zoals een tableau met een hond en een kat, en een kolom met cherubijntjes, beschermengeltjes. Smerdiekenaar Sjaak Jasperse maakte er foto’s voordat de tegels los werden geslepen. ‘In september 1990 liepen wij, notaris J. Schot en ik, door de lege woning, vanwege de wandtegels daar, met als doel deze te behouden.’
Wat is er nu nog van over? Fase heeft zelf een aantal tegels en tegeltableaus in de woonkamer en keuken teruggeplaatst, zoals de zaaier, twee pauwen en een vogelkooitje. Het was geen gemakkelijke klus, zegt hij. ,,De tegels zijn ongelijk, het was een hele puzzel om ze passend te krijgen’’.
Tableaus van negen en zes tegels, en losse tegels zijn in de boerderij teruggeplaatst.
Het makenvan beschilderde tegels en tegeltableaus kent een lange en rijke traditie. Heden ten dage worden ze nog steeds gemaakt. Het is zelfs mogelijk om een eigen ontwerp of voorstelling te laten maken. Het zou interessant zijn om een tegeltableau te ontwerpen van een moderne melkveehouderij. Een blik op het ‘woelend vee’, anno 2024. Koeien die niet buiten staan maar in een grote stal. In de buurt van een melkrobot.
Bronnen:
..’En de boer, hij ploegde voort’…het boerenleven op tegels en tegeltableaus, J. ten Broeke, 1990.
Glazed Charm, The Beauty of Dutch Tiles/Verglaasde Charme, de Schoonheid van de Nederlandse tegel, N. de Nas, S.J.M de Ree, B.J.Baase, J. Kamermans, 2013.
Rotterdams jaarboekje 2005, Tableaus uit de tegelbakkerij van Johannes van der Wolk, door dr. J.H. van den Berge.
Zierikzeesche Nieuwsbode 16-1-1990: Landleven op tegels getekend, Wiebe Keikes.
Geschiedenis van Zeeland, deel III, redactie Paul Brusse/Jeanine Dekker, 2013.
wwwcollectiegelderland.nl
PZC, 31-1-2001, Olifanten en meermannen sierden de boerderijwand, serie erfgoed, Gerard W. Smallegange.
Museum Het Rembrandthuis (foto koe).
Eendrachtbode 10-3-1994, voorpagina.
Eendrachtbode 17-11-1994, Groenewoud, van een oude boerderij in ’t Uiterst Nieuwland, D. Roozemond.
Wikipedia.
Joodse Sara Rijnberg-van Broek ontkomt aan deportatie
Op 4 mei 1942 stuurt de afdeling Bergen op Zoom van de Joodse Raad een brief aan Sara Rijnberg-van Broek met de boodschap dat ze een Jodenster moet dragen. Ze woont in de Schoolstraat A 239 in Sint-Maartensdijk.
De brief is vergezeld van vier gele vierkante katoenen lapjes met de davidster met daarin in zwarte letters: Jood. Het is een van de maatregelen van de Duitse bezetter om joden herkenbaar te maken als ze op straat lopen of zich in welke openbare gelegenheid ook vertonen. Met als doel ze later, via Amsterdam en Westerbork, te kunnen deporteren naar een van de vernietigingskampen. Sara zal de Jodenster nooit dragen. Ze ontkomt aan deportatie maar toch wordt ze uit Smerdiek verdreven.
De brief met envelop van de Joodse Raad en de Jodenster is tot eind oktober te zien op de wisseltentoonstelling Groeten uit… in De Meestoof. In een van de vitrines wordt het briefverkeer in de Tweede Wereldoorlog belicht.
In de brief van de Joodse Raad staan de instructies voor het aanbrengen van het merkteken: ‘De ster moet zoodanig worden ingeknipt en ingevouwen, dat de zespuntige ster, met inbegrip van de stippellijn, zichtbaar op het kleedingstuk wordt gedragen, en wel op de linkse zijde op borsthoogte.’
Het dragen van de Jodenster is in Polen op 23 november 1939 al ingevoerd, vanaf 19 september 1941 in het gehele Duitse Rijk. In Nederland wordt in de avondkranten van 29 april 1942 de maatregel voor de joden in Nederland bekend gemaakt door Rauter, der Generalkommissar für das Sicherheitswesen und Höhere SS-und Polizeiführer.
De Joodse Raad in Amsterdam krijgt balen vol met sterren die ze over de verschillende afdelingen in het land moet verdelen. Het gaat om 569.355 sterren. Iedereen boven de zes jaar is verplicht de Jodenster te dragen. Wie dat niet doet wordt bestraft met zes maanden hechtenis of duizend gulden boete. De verordening treedt 3 dagen na publicatie in werking. Op 2 mei dus. Drie dagen later, op 4 mei al wordt de brief naar Sara verstuurd. De Joodse Raad in Amsterdam, maar ook de Bergse afdeling, maken overuren. Als Sara de brief ontvangt is ze 82 jaar.
Sara Rijnberg-van Broek woont dan in de Schoolstraat (nu ds. De Bresstraat). Ze werd geboren op 18 december 1858 in Sint-Maartensdijk als dochter van Levi van Broek en Mietje Frank. Op 16 oktober 1890 trouwt ze met Jacob Rijnberg, geboren op 3 december 1859 in hetzelfde dorp als zoon van Willem Rijnberg en Maria Johanna Seys. Ze treden voor die tijd vrij laat in het huwelijk, Jacob is dan al dertig jaar en schoenmaker van beroep, Sara is eenendertig en zonder beroep. Later wordt Jacob Rijnberg caféhouder, in die tijd herbergier genoemd.
Het echtpaar krijgt drie kinderen. In 1891 wordt Willem Marinus Rijnberg geboren. Het kind overlijdt in 1892. In datzelfde jaar wordt Mietje Levina Rijnberg geboren, in 1899 gevolgd door Maria Johanna Wilhelmina. Mietje trouwt met een Dirk Leendert Rijnberg (waardoor de naam Rijnberg via de dochter voorgezet wordt), Maria wordt in de echt verbonden met Dingenus Louis Hage.
Maria is de moeder van Koos Hage die in het nieuwsblad De Eendrachtbode van 30 december 1998 – als huisschilder in ruste – terugblikt op joodse geschiedenis van zijn familie tijdens de bezetting. Hage werd geboren tegenover het café van zijn grootouders. “Een Duitse vrachtwagen zou haar op komen halen. Mijn vader is toen naar burgemeester Schuller gegaan. En die zijn met zijn tweeën naar de Joodse Raad in Bergen op Zoom en Middelburg geweest om te vragen of het ongedaan kon worden gemaakt. Ze zijn toen doorverwezen naar de Joodse Raad in Amsterdam. Ik zat met moeder in de keuken toen er een telegram uit Amsterdam kwam dat ze mocht blijven.”
Het telegram (nr. 22760) is gedateerd op 21 mei 1942. Aangenomen in Amsterdam ’s middags om één minuut over een en om 29 minuten over twee ontvangen in Sint-Maartensdijk. De tekst is kort maar krachtig: Mogen blijven.
Hage vernam enige tijd daarvoor voor het eerst dat zijn opoe joods was. Dat was toen twee Duitsers in gezelschap van een politieagent gouden en zilveren voorwerpen uit een Frans ladenkastje op kwamen halen. Toen Koos thuiskwam, zag hij zijn moeder huilend de trap afkomen, zij hem vertelde hem wat er gebeurde en waarom: “Ik wist als kind helemaal niet dat ik een joodse grootmoeder had.”
Toch zal Sara uit het dorp moeten vertrekken als de Duitsers het eiland – op het stadje Tholen na – begin 1944 onder water zetten. Het gezin moet op de vlucht voor het water en komt zoals vele eilandbewoners in Bergen op Zoom terecht. Ze zullen het eiland en Sint-Maartensdijk niet meer terugzien. Sara van Broek overlijdt op 22 juni 1944, ze is dan 85 jaar oud. Haar man Jacob Rijnberg sterft op 29 september 1944, 84 jaar oud.
Bronnen:
Gemeentearchief Tholen:
-Bevolkingsregister A-G, 1880-1904, archiefnr. GAT_003, inv.nr 795, blad 21
-Prentbriefkaart Groete uit St-Maartensdijk, PL 006-289
West-Brabants Archief:
-Overlijdensregister 1944 archiefnummer boz-20029, inv.nr 414, aktenummer 264
Eendrachtbode 30-12-1998: Joodse grootmoeder Koos Hage ontkomt aan transport Westerbork.
Genealogie Online, Wim Vermeulen/Rijnberg, database.
C.M. Bierens: Joodse inwoners van het eiland Tholen en hun geschiedenis, jaarboekje heemkundekring Stad en Lande van Tholen, 2008
Genealogisch Centrum Zeeland, foto’s collectie J.F. Kousemaker, nummers 501 en 3308A.
Krukels eten met zilveren prikkers…
Met Pasen kreukels of krukels met krentenbrood eten. Het hoort bij de traditie op Tholen en Sint Philipsland. In het dialect wordt de eetbare alikruik krukel of kreukel genoemd. De kleine zeeslakjes worden bij laag water geraapt onderaan de dijk. In de zogeheten kreukelzone. Dat woord wordt vooral gebruikt in de auto-industrie, maar in Zeeland is het een deel van de dijk langs de waterkant waar de zeeslakjes leven. Ze kruipen er over de stortstenen die als golfbrekers dienen.
De krukel is een volksvoedsel. In vroeger tijden werden de slakjes door vele mensen geraapt. Om ze zelf te eten, of om ze uit te leuren en er de kost mee te verdienen of om ze aan een visboer te verkopen. De slakjes worden een nacht in zout water gezet om te spugen; om ze te ontdoen van zand en slijm. Ze worden gekookt en ’s avonds warm opgediend met krentenbrood. De smaken zout en zoet komen in dit gerecht samen. Met een speld of een naald uit de naaidoos wordt het spiraalvormig slakje uit zijn huisje gedraaid, nadat eerst het bruine kapje is verwijderd. Het was vooral een gezellig eten als heel het gezin aan tafel zat. Er waren heel wat krukels nodig, voor één persoon werd één kilo gerekend.
Het kan ook luxer, een welgestelde kon kreukels eten met zilveren kreukelprikkers. In het depot van het museum liggen er zes in een vierkant blauw doosje. Ir. M.A. Geuze (voorzitter van De Meestoof tussen 1973 en 1993), zei bij de opening van het museumseizoen 1993 dat het een topstuk uit de collectie is. In de handel zijn ze nu verkrijgbaar onder de naam schaal- en schelpdierprikkers. Niet van zilver maar van roestvrijstaal of tin.
Het handvat van de zilveren prikker heeft een parelrandje, een decoratie van ronde bolletjes. Aan de achterzijde is een meesterteken aangebracht. Het zilver is echter zo vaak gepoetst dat het merk er bijna is uitgewreven. Door de vage afbeeldingen op de verschilllende prikkers na te tekenen is het merkteken te reconstrueren. Het is een vierkant contour met drukletters. Op die manier is ook te achterhalen welke zilversmid deze prikkers heeft gemaakt.
Het meesterteken bestaat uit een A , een K en een 1: A en K staan naast elkaar, de 1 eronder. Het is het teken van zilversmid Andries Cornelis Kooiman Jzn. uit Schoonhoven. Hij was werkzaam van 1893 tot 1920. Dus zijn de prikkers meer dan honderd jaar oud, maar het is niet bekend hoeveel krukels er mee zijn gegeten. Andries Cornelis maakte deel uit van een dynastie van goud- en zilversmeden in Schoonhoven. Zes generaties Kooiman hebben het vak beoefend. Andries Graves Kooiman begon ermee in 1776. Het bedrijf eindigde na 145 jaar toen de erven van Andries Cornelis Kooiman – de maker van de kreukelprikkers overleed in maart 1920 – het overdeden aan hun meersterknecht Pieter Baardwijk. Bij elkaar opgeteld zijn er twintig leden van de familie actief geweest als goud- of zilversmid. En is de prikker van Kooiman verbonden met de krukel.
Bronnen:
- Historische Vereniging Schoonhoven. Graves Kooiman of Kooiman. Een dynastie van goud- en zilversmeden in Schoonhoven, zilvercahier nr 4.0 Schoonhoven.
- www. Zilver.nl.
- Eendrachtbode 15-4-1993 en 17-4-1997.
- Dialect op Tholen en St.-Philipsland, E.J. van den Broecke en A.A. Krijger-Goedegebuure, 1986.Tekening meesterteken: Marthe Bouvy.
Deze steen kreeg klappen
Is dit nu een molensteen, vragen bezoekers zich wel eens af. Die vraag is niet verwonderlijk want hij lijkt er op. Nee, dit is geen molensteen maar een wielsteen en die heeft niets te maken met een molen. Wel met de ‘smisse’, de smederij. Het is niet toevallig dat hij dicht bij het smidsvuur in de Ambachtenschuur ligt.
Deze wielsteen werd gebruikt om een ijzeren band (hoepel) rond een wagenwiel te slaan en heeft dus heel wat klappen te verduren gekregen. Dat is ook goed te zien aan de randen van dit blauwe hardstenen exemplaar; op verschillende plekken is hij beschadigd.
De steen lag tot 1997 voor de smederij van smid Kees Zuidweg aan de Noordweg in Anna Jacobapolder. Hij lag daar al sinds 1912 toen Gerardus Roozemond er zich als smid vestigde. Hij haalde het gevaarte op bij de oude smederij Hof van Rumoirt aan de Langeweg. Roozemond liet de steen rollen naar zijn smederij aan de Noordweg, getrokken door een paard.
Jan Zuidweg uit Kruiningen nam de smederij in 1940 van Roozemond over. Hoeveel wielen er op zijn gelegd en vastgeslagen in al die jaren is niet bekend. De steen werd dinsdag 14 oktober 1997 bij diens zoon Kees Zuidweg weer uitgegraven en vervoerd naar De Meestoof waar hij werd ingegraven voor de schuur met de smederij. Tien centimeter boven het plaveisel zoals in de Noordweg. Rond de steen liggen ook de oude waalsteentjes die er bij Zuidweg rond lagen. De steen ligt nu inmiddels al meer dan een kwart eeuw op het terrein van De Meestoof. Gehavend, maar sindsdien ongeslagen.
De steen is onlosmakelijk verbonden met het karrenwiel, het wagenwiel voor boerenkarren om landbouwproducten in te vervoeren (graan, hooi, mest) en koetsjes voor de herenboeren in onze streek. Om de wielband rond het houten wiel aan te brengen, werd het ijzer in de gloeiende ‘assie’ (het smidsvuur) zo heet gemaakt dat het rood zag. Het houten wiel werd op de wielsteen gelegd en met de naaf aan een haak in het gat vastgezet. De wielband werd met vier bandhaken van het smidsvuur naar buiten gedragen en rond het wiel gelegd. De band moest op de juiste plek worden geslagen. Dat werd door een of twee personen gedaan met (houten) hamers, twee anderen hielden de bandklemmen vast. Ze trokken en sloegen de band op zijn plaats.
En dan werd de hete wielband afgekoeld door er emmers water over te gieten. Het was namelijk zaak om geen brandplekken te veroorzaken op het wiel. Dat zou geen goede reclame zijn voor de smid. Doordat het ijzer door de afkoeling ging krimpen (in een wielpit), kwam het vast rond het houten wiel te zitten en kon het verder worden afgewerkt.
Zowel het maken van het houten wiel door de wagenmaker als het aanbrengen van de wielband door de smid was vakwerk. Ze hadden elkaar nodig en waren vaak in dezelfde straat of aan hetzelfde plein gevestigd. Elk dorp telde tot de Tweede Wereldoorlog meerdere wagenmakers en smeden. Het zijn nu ambachten die in West-Europa alleen nog door liefhebbers worden beoefend. De introductie van bandwagens (met lucht) maakte een einde aan de houten wielen. Vanaf 1948 brachten steeds meer leveranciers bandenwagens op de markt.
Het is opmerkelijk dat het woord wielsteen niet of nauwelijks bekend is of gebruikt wordt. In het Woordenboek der Nederlandse Taal (Van Dale) komt het niet voor. Ook niet in het Woordenboek der Zeeuwse Dialecten, noch in het boekje Dialect op Tholen en St.-Philipsland. Het Zeeuws Archief laat slechts drie foto’s zien waarop een wielsteen zichtbaar is. Op de beeldbank van het Thoolse archief is onder Sint-Maartensdijk een hoefsmid te vinden aan de Noordpoort. Een van de mannen (links) staat op een wielsteen.
Een zoekactie op Wikipedia levert wel een treffer op: Pension Wielsteen in Noordwelle! Genoemd naar de steen die daar voor het pand in de straat ligt. In Krantenbank Zeeland komt een advertentie tevoorschijn uit 1886, geplaatst in de Ter Neuzensche Courant/ Neuzensche Courant.
En een rondje door Smerdiek laat deze wielsteen zien. Hier en daar zijn ze dus nog in het straatbeeld te vinden.
Bronnen:
- Het maken van een houten wagenwiel, C. Beenhakker, heruitgave uit 1998
- Eendrachtbode, 16 oktober 1997
- Sint-Philipsland en Anna Jacobapolder toen en nu, J. Kempeneers, 1994
- Het handboek voor smeden, P.G. van Dongen, 1952
De kaasschaaf is een Noorse uitvinding
Het museum krijgt regelmatig bijzondere voorwerpen. Onverwachts en uit een onverwachte hoek. Vaak zijn het spullen uit een ver verleden en verbonden aan de streek. Maar niet alle objecten die aan het museum geschonken worden zijn oud of hebben een band met de regio.
Deze kaasschaaf is nieuw en werd in 2021 aan De Meestoof geschonken door de Noorse ambassadeur mr. Baard Ivar Svendsen tijdens zijn kennismakingsbezoek aan Zeeland. Svendsen trad op 2 september 2020 in dienst. De diplomaat koos bij zijn rondje door Zeeland voor het streekmuseum om de Noorse geschenkwoning te bezichtigen die op het terrein van De Meestoof staat.
Na de watersnoodramp in 1953 schonk Noorwegen aan de toenmalige gemeente Stavenisse negentien houten huizen. Het dorp was zwaar getroffen, 156 mensen en vele dieren verdronken, een groot aantal woningen was verwoest. De Noorse geschenkwoning – die eenvoudig in elkaar kan worden gezet – staat sinds 2002 in de originele staat in Sint-Annaland en is ingericht als in de jaren vijftig.
Tijdens zijn bezoek overhandigde Svendsen een doosje met deze kaasschaaf. Niet zonder reden. Het keukengerei is namelijk van Noorse makelij. Net als de houten woning. De kaasschaaf werd in 1925 in Lillehammer ontworpen door meubelmaker Thor BjOrklund. Hij liet zich inspireren door een houtschaaf en vroeg patent aan op zijn uitvinding. In 1927 begon de massaproductie. Al snel werd de kaasschaal of ostehOvel ook buiten Skandinavië populair. Het keukeninstrument werd aan meer dan veertig landen verkocht en groeide uit tot een nationaal symbool.
Het metalen schaafje met een handvat om dunne plakjes van harde kaas te snijden is niet meer weg te denken uit het Nederlandse huishouden. Ook al is het product Noors, hij past nu op een bijzondere manier toch bij onze streek. Door de Ramp en door de Noorse ambassadeur. De kaasschaaf ligt in de servieskast, in de keuken van de woning. Alleen de (Hollandse) kaas ontbreekt.
De gasfabriek in Tholen
Energietransitie is van alle tijden. Nu gaat het om het gebruik van fossiele brandstoffen te verminderen. Populair gezegd: we moeten van het gas af. Maar voordat in 1959 een groot aardgasveld in Slochteren wordt gevonden, is heel Nederland aangewezen op gas uit een gasfabriek. In de tweede helft van de negentiende eeuw worden ze overal gebouwd. Zelfs in Tholen komt er een, aan de Kaaij.
Het is 1853 als C.O. Ferrari uit Amsterdam de gemeente Tholen een aanbod doet voor het leveren van gas. Dat aanbod wordt afgewezen. Maar acht jaar later wordt er een commissie voor gasverlichting ingesteld om in de behoefte aan moderne straatverlichting te kunnen voldoen. Er wordt in 1862 contact gezocht met ondernemer Leon in Den Haag, maar die ziet er vanaf. Hij vindt het risico te hoog wegens – naar zijn verwachting – geringe omzet. Tholen stad telt dan meer dan 2000 inwoners.
Niet lang daarna reageert de firma Wolterbeek, Van Bagge & Co uit Amsterdam op een advertentie van de gemeente en wordt op 1 mei 1862 de Koninklijke goedkeuring verleend voor het stichten van een gasfabriek. De firma krijgt een concessie voor dertig jaar. Met de verplichting om op 1 februari 1864 te beginnen met het leveren van gas voor 35 straatlantarens, die 820 uren per jaar moeten branden. Verder moeten 108 huizen, de kerk en de scholen voor verlichting worden aangesloten.
Paneel met metertjes uit de Thoolse gasfabriek.
In een gasfabriek wordt door middel van droge destillatie van steenkool (verhitting zonder toetreding van zuurstof) lichtgas of cokesovengas verkregen. Het gas wordt opgeslagen in een gashouder, een grote voorraadtank, vaak cilindervormig. Het volume in de gashouders kan worden aangepast aan de hoeveelheid gas die er op een zeker moment in moet worden opgeslagen. De gashouder in Tholen kan 130 kubieke meter gas bevatten. In 1913 krijgt de gemeente het verzoek de gashouder te vervangen voor een groter exemplaar van 500 kubieke meter. Ook zou het pijpennet uitgebreid moeten worden en nieuwe meters worden aangeschaft.
Gasmuntje
Particulieren kunnen namelijk ook gebruik maken van het gas. Met een gaspenning of gasmuntje dat op het stadhuis aan de Hoogstraat kan worden gekocht. De ‘muntgasverbruikers’ doen ze thuis in een speciale muntmeter in de meterkast om gas af te kunnen nemen. Bij de productie van het gas komen diverse bijproducten vrij; stoffen die achterblijven na verdamping van het gas uit de steenkool en uit stoffen die vrijkomen bij de zuivering van het gas. Ze worden verkocht of gestort in een teerput, ter hoogte van de Hoogstraat. Door het weglekken ontstaat er zware bodemvervuiling.
Door het winnen van aardgas raakt de gasfabriek in onbruik. De fabriek aan de Kaaij werd in 1955 voor afbraak verkocht. De gashouder wordt pas in 1970 gesloopt. In dat jaren zijn alle plaatsen op Tholen verbonden met het buizennet voor aardgas, met Stavenisse als laatste. In de gemeente Sint Philipsland is Anna Jacobapolder in 1971 hekkensluiter. Het opruimen van de ernstige bodemverontreiniging gaat door tot het begin van deze eeuw.
Rechts de gashouder en de gasfabriek, 1930-1935.
De haven in Tholen met de gasfabriek en de gashouder.
Bronnen: Encyclopedie van Zeeland 1982-1984, bètaversie ZB Gas/ Wikipedia/ Iersekse en Thoolse Courant/ Eendrachtbode/ Blauwe aarde en teer de bodem uit, de sanering van de Zeeuwse gasfabrieksterreinen, provincie Zeeland 2003/ Beeldbank gemeentearchief Tholen.
Houten schooltas bleef op school
Deze houten kistjes zijn de voorlopers van de schooltas. Kinderen borgen er vanaf de zeventiende eeuw hun spullen in op; lei, griffel, schriftjes en leerboekjes. Ze namen het niet mee naar huis maar lieten het op school aan de muur hangen. Netjes op een rij.
Het is een opbergkastje van ongeveer 32 bij 23 bij 8 centimeter. De grootte kon verschillen. En dat je kan openen met een schuifdeksel of een klepdeksel (met scharnieren). En omgekeerd op je schoot kon leggen om er op te werken in de tijd dat de kinderen alleen op lange banken naast elkaar zaten.
Het zijn kastjes met of zonder versiering. Voor de herkenning werden ze beschilderd met dierfiguren, landschapjes of snijwerk. Al dan niet voorzien van de initialen van de eigenaar. Ze worden nu houten schooltassen genoemd, maar vroeger werden ze in de zuidelijke Nederlanden ook wel ’schoolladekes’ genoemd. Ze gingen van generatie op generatie mee. Tot er schoolbanken kwamen.
De Meestoof heeft in de collectie een onbeschilderde en een beschilderde schooltas. Eentje met een schuiflade (links) en eentje met een klepdeksel en een versierde (geschulpte) rand. Deze is beschilderd met meekrap. De voormalige eigenaar heeft er zijn de letters van zijn naam in gekerfd. In kapitalen: KPH. Waar ze voor staan is niet bekend. Het zou een Hage kunnen zijn, een Hartog, een Hoek, een Hommel, een Heijboer of een Havermans.
De klok van Bierens en de Tweede Wereldoorlog
De geschiedenis van de klok heeft alles te maken met de Tweede Wereldoorlog. Het instrument is in 1948 aan de gemeente Sint-Annaland geschonken door notaris A. J. (Bram) Bierens. Een bijzonder geschenk van een man die na de bevrijding vanaf 17 november 1944 waarnemend burgemeester van Sint-Annaland is geweest en zich bekommert om de torenklok die in 1943 door de Duitse bezetter geroofd was. De nazi’s hadden metaal nodig voor de oorlogsindustrie en vorderden door heel Nederland de klokken om ze in Duitsland om te laten smelten. Ook de klokken in Sint-Maartensdijk werden uitgehaald. Het was stil geworden in dorpen.
Bierens blijft tot 16 december 1945 in functie en pakt daarna zijn werk als notaris weer op. In 1946 is het 25 jaar geleden dat hij als notaris van de gemeente werd benoemd. Hij wil iets terugdoen. De eerste reden is die van dankbaarheid, ‘in persoonlijke zin, omdat wij er tijdens de oorlog goed van zijn afgekomen en dat ondanks alle moeilijkheden in de oorlogsjaren Sint-Annaland weer Sint-Annaland is geworden.’
De oorlog bracht ook offers in zijn directe familie. In 1942 verliest hij zijn 22-jarige neef Piet Groenewege (zoon van zijn zus Tannetje Groenewege-Bierens) die als student in Delft in het verzet zit, wordt opgepakt, ter dood wordt veroordeeld en geëxecuteerd in de duinen bij Overveen. Groenewege gaf hem een brief over zijn verzet in bewaring.
Bierens schenkt de klok ook als erkentelijkheid voor de goede betrekkingen die hij en de gemeente onderhouden en voor de zeer korte tijd dat hij als waarnemend burgemeester werkzaam was, ook al had hij niet veel kunnen doen. ‘’Ik heb toch m’n beste krachten gegeven’’, zegt hij in het Mededeelingenblad (de voorloper van de Eendrachtbode) van 19 maart 1948.
En waarom een klok?. ‘’Het lijkt een doods instrument, maar is het niet, vooral voor plattelandsgemeenten niet. Ik wijs u op een opschrift, dat voorheen dikwijls op klokken voorkwam: ‘De levenden roep ik, de doden beklaag ik.’ De klok wordt op zaterdag 13 maart 1948 officieel overgedragen aan de gemeente, maar is op zaterdag 6 maart al gearriveerd en de maandag daarop door de aannemers Burgers en Kurvink in de toren van de hervormde gemeente naar boven gehesen.
Het gevaarte weegt 250 kilo en is gegoten bij Van Bergen in Heiligerlee. Het instrument heeft een middellijn van 72 centimeter en een klankanalyse van cis 3 en cis 2. De duur van het uitklinken van de slagen is 25 seconden. Een bijzonderheid is het opschrift:
‘In het jaar 1948 geschonken aan de gemeente St. Annaland door A.J. Bierens, notaris aldaar, ter vervanging van de in 1943 door de Duitsche bezetter geroofde klok.’
Na de plechtigheid slaat er weer een klok in Sint-Annaland: twaalf keer. Het instrument zal tot 1984 zijn klanken uitstrooien boven het dorp. Dan wordt het vervangen omdat er slijtage was opgetreden – er was een scheurtje in gekomen – waardoor de klank vals was geworden. Half juli van dat jaar wordt ’de klok van Bierens’ uit de toren gehaald en aan De Meestoof geschonken.
Gewicht in de schaal
Het wegen van bloem in een bakkerij, van koffie of suiker in de kruidenierswinkel, van brieven op het postkantoor, van edelstenen bij de juwelier. Het gebeurt op een weegschaal. Tegenwoordig op een digitaal exemplaar (met sensoren en een schermpje), vroeger op een mechanisch instrument. Door middel van een veer of het verplaatsen van een contragewicht waarbij het gewicht meteen is af te lezen aan de hand van een wijzer op een schaalverdeling.
Deze weegschaal van Krups kan tot 10 kilo wegen, maar het ding zelf weegt ook al ongeveer drie kilo. Het stond altijd op dezelfde plaats in de winkel en is – aan de butsen in de schaal te zien -, ongetwijfeld veelvuldig gebruikt.
Dit instrument vindt zijn oorsprong in een kleine smederij in het Duitse Solingen, de stad van de messen, beroemd om het hoogwaardige staal. In 1846 neemt Robert Krups jr. het familiebedrijf over en begint met de productie van precisieweegschalen voor huishoudelijk- en industrieel gebruik. Nog geen vijftig jaar later is het bedrijf een internationaal succes.
De weegschalen kennen vele uitvoeringen. Deze is van gietijzer, de wijzerplaat waarop het gewicht is af te lezen, is van email. De versiering is Jugendstil, een stroming in de kunst die in Duitsland ontstond aan het eind van de negentiende eeuw en in andere landen, zoals in Frankrijk en België, art-nouveau wordt genoemd. De belangrijkste inspiratiebron voor het ontwerp is de natuur. Vogels en bloemen zijn geliefde motieven. De stroming kent een bloeiperiode tussen 1890 en 1914. De weegschaal met sierlijk gebogen lijnen, zal ook uit deze periode zijn. Net zoals villa Stadszicht in Tholen, die gebouwd is 1909, in Jugendstilstijl. Krups richt zich vanaf de jaren vijftig van de vorige eeuw op de markt op kleine huishoudelijke apparaten, zoals elektrische koffiemolens, handmixers en de elektronische koffiemachines. Vanaf de jaren tachtig specialiseerde het bedrijf zich in espresso/koffiecombi’s, en weer later in waterkokers, melkopschuimers en broodroosters. Sinds 2001 maakt het deel uit van de SEB Group, wereldleider in kleine elektrische apparaten.
Eerste voorzitter van De Meestoof
M.J. Renes-van Geer was het eerste vrouwelijke gemeenteraadslid van Tholen en werd de eerste voorzitter van De Meestoof, het streekmuseum voor Tholen en Sint Philipsland.
Margaretha Johanna Renes-van Geer (1916-1974) was haar tijd ver vooruit. Ze was in 1970 de eerste vrouw die in de gemeenteraad van Tholen zitting nam toen ze A. te Pas (Gemeentebelang) opvolgde. Bij de gemeentelijke herindeling in 1971 – toen alle zeven zelfstandige gemeenten op het eiland werden samengevoegd – werd ze voor de VVD gekozen in de nieuwe gemeenteraad van ‘Groot Tholen’. Bij het afscheid van de ‘oude’ raad in juni kregen alle raadsleden een herdenkingstableau met het wapen van Tholen: vier leeuwen, een koggeschip onder een kroon met bloemen (fleurons). Onder het wapen prijkt de naam van het raadslid. Het geheel is gedecoreerd met ornamenten in blauw, groen en goud. Vier vliegende vogels vullen de hoeken.
Mevrouw Renes-de Geer was in die tijd ook een van de pleitbezorgers van het oprichten van een streekmuseum. De meeste raadhuizen kwamen immers leeg te staan. De keuze viel op het voormalige gemeentehuis in Sint-Annaland en zij werd de eerste voorzitter van het bestuur van museum. In november 1973 werd de eerste expositie voor het publiek geopend.
Mevr. Renes-van Geer (geboren in Woubrugge) kwam in 1949 met haar man, dokter R. Renes, naar Oud-Vossemeer om een huisartsenpraktijk over te nemen. Ze had zelf het kandidaatsexamen medicijnen aan de Rijksuniversiteit in Leiden behaald. In het dorp werd ze onder meer actief in de toneelvereniging Rederijkerskamer Eendracht. Na het plotselinge overlijden van haar man in 1966, verhuisde ze met drie kinderen naar Tholen. Na haar dood op 13 september 1974, werd de toenmalige secretaris, ir. M.A. Geuze uit Poortvliet, voorzitter van De Meestoof dat inmiddels 50 jaar bestaat.
Steketee: gemeentebode, havenmeester, turftonder, veldwachter…
C. Steketee staat in sierlijke letters geschilderd op het houten blauwe bord. Waar komt het vandaan en wie was hij? C. Steketee is Cornelis Steketee, Andrieszoon. Hij werd meer dan 200 jaar geleden, op 24 oktober 1818, geboren in Sint-Annaland. Het dorp telde toen 2013 zielen. Hij trouwde met Jannetje van der Vliet en verdiende de kost niet alleen als gemeentebode en havenmeester…
Steketee was immers aangesteld als turftonder. Een turftonder of turftonster is iemand die de hoeveelheden aangevoerde turf controleerde die aan klanten werd geleverd. Hij of zij mat bij het lossen van de turfschepen de turf (brandstof) in tonnen van een bepaalde maat. Dat is de oorspronkelijke betekenis.
De gemeente Sint-Annaland benoemde hem op 25 oktober 1859 dus tot turftonder: ‘weger, meter en teller van alle goederen, waarvan het wegen, meten en tellen zal worden verlangd.’ Het was hoofdzakelijk ‘ten gerieve van den handel, ten einde een ieder in de gelegenheid zouden zijn om hunnen granen, aardappelen, ajuin en andere zakgoederen bij het afleveren of ontvangen door een beëdigd weger en meter tegen betaling daarvoor vastgesteld tarief te doen wegen, meten, tellen of overslaan, om alzoo, in geval van verschil wettig te kunnen beslissen.’
Op dezelfde dag wordt hij ook benoemd tot omroeper en aanplakker van bekendmakingen én lijkdienaar. Een combinatie van verschillende functies dus. Daar hoorde ook zijn werk als klokkenist bij. En toen veldwachter Adriaan van de Plasche in april 1860 op diens verzoek eervol ontslag werd verleend, werd Steketee waarnemend veldwachter tegen 200 gulden in het jaar. Steketee was een manusje-van-alles, breed inzetbaar.
Op 15 mei 1866 werd hij benoemd tot havenmeester en belast met het ontvangen van havengelden en het overbrengen daarvan bij de gemeente-ontvanger in het gemeentehuis dat toen nog aan de Molendijk stond. Daar verdiende hij 30 gulden per jaar mee, als klokkenist beurde hij 55 gulden, als gemeentebode 60 gulden en als turftonder 45 gulden.
Hij woonde aan de Kaai nummer 55, nu café An de Sloove. Waarschijnlijk heeft het bord daar aan de muur gehangen. Na zijn dood, op 20 februari 1882, werd hij op 1 juli 1882 opgevolgd door Frans (Frederik) Weijler, de eerste van de vier generaties gemeentebode in de familie Weijler. En die in 1940 meeverhuisde van het gemeentehuis aan de Molendijk naar het nieuwe raadhuis aan de Bierensstraat, nu museum De Meestoof.
Boeken voor de bakker
Hoe bak je brood, hoe maak je gebak, hoe onderscheid je je als bakker van de andere bakkers?. Het is te lezen in en te leren uit de vakboeken uit de bibliotheek van het museum. Uit het Praktisch handboek voor den brood- en banketbakker, een tweede herziene druk uit 1943, geschreven door G. Buisman die leraar bakkerij was. En uit Koekjes en gebaksoorten, waarbij goedkoope samenstellingen, uit 1938. In een tijd dat mensen zelf nog het meel bij hun bakker brachten om er brood van te laten bakken. ‘We kunnen er staat op maken, dat in de toekomst de concurrentie onder de bakkers zich zal toespitsen op kwaliteit en service’, zo voorspelde de leraar.
De meeste illustraties in de boeken zijn in zwart-wit, maar er staan ook smakelijke platen in kleur in. De boeken zijn afkomstig van Louis de Wilde uit Oud-Vossemeer. Hij heeft zijn naam en adres voorin de boeken gezet. Bijzonder is dat hij er zelf ook recepten in heeft geschreven. Een recept voor gevulde Moskovische tulband, eentje voor kruidenbrood en eentje voor Fries suikerbrood. Zo heeft De Wilde er een persoonlijke noot aan toegevoegd. Als kers op de taart.
Louis de Wilde werd geboren in 1924 en woonde in de Raadhuisstraat, op nummer 42. Hij werkte bij bakker Kees Lindhoudt in de Zilverstraat (foto), in een tijd dat er zeven bakkers in het dorp waren. De Wilde bleef niet in het bakkersvak, maar ging werken in een kartonfabriek in Bergen op Zoom om later conciërge te worden op de christelijke mulo/mavo in Tholen. Hij trouwde op latere leeftijd met wijkverpleegkundige Corrie Meeuwse en overleed in 1997 in Sint-Annaland. Hij liet de boeken achter. Om van te smullen.
De wereld(bol) rond 1900
Hoe zag de wereld er staatkundig gezien uit rond 1900? Dat is te zien op de wereldbol die gemaakt is door J. Felkl & Zoon uit Roztok bij Praag. Ons land is dan nog een koloniale mogendheid: Jakarta heet dan nog Batavia in het voormalig Nederlands-Indië. En het Russische Rijk doet in grootte niet onder voor het Britse Rijk.
Felkl was de enige fabrikant van aardglobes en hemelbollen in de Habsburgse dubbelmonarchie (1867-1918), de keizerlijke en koninklijke monarchie – Oostenrijke en Hongarië – waar het huidige Tsjechië deel van uitmaakte. De globes werden gemaakt voor het onderwijs als leermiddel bij aardrijkskunde, maar vonden ook hun weg naar privébibliotheken. Nu zijn het gewilde objecten voor verzamelaars wereldwijd.
Felkl maakte de aardglobes in zeventien talen, waaronder dus ook in het Nederlands. Naar een bewerking van cartograaf W. J. Geerling (1930-1908) die ook vele kaarten van Nederland, bestemd voor het onderwijs en voor de post- en telegrafiediensten, bewerkte. Daarnaast maakte hij plattegronden voor gemeenten en provincies.
De aardglobe met een doorsnee van 32 centimeter is gemaakt van papier-maché en beplakt met afbeeldingen van de landen, rivieren en zeeën. De bol is gevat in een messing schaalverdeling, een beugel waardoor de bol gedraaid kan worden. Op de ring rond de bol staan de sterrenbeelden vermeld. Hij staat op een driepoot van hout. Tussen de poten ligt een kompas. De landgrenzen veranderen, maar de naald van het kompas wijst nog altijd naar het noorden.
Jan de Graaf, schilder van Smerdiek
Hoe was het ook weer? Hoe zag dat straatje in die buurt er ook al weer uit? Huisschilder Jan de Graaf ((1918-2004) schilderde in de loop van zijn leven talloze straatjes van en gezichten op Sint-Maartensdijk. Honderden schilderijtjes op hout en vaak van een lijst voorzien die hij regelmatig zelf maakte en beschilderde.
De Graaf schilderde met grote precisie. Elk pannetje op het dak, elk raamkozijntje in de gevel, elk hekje voor het huis, elk straatsteentje is op zijn werk te zien. Zijn interesse voor de historie van zijn dorp ging ver. Hij schilderde niet alleen van foto’s. Hij putte ook uit zijn eigen herinnering aan het dorp zoals hij het kende of heeft gekend (zoals de Vijfzinnen op de foto). En hij reconstrueerde het Smerdiek dat al verdwenen was. Zoals de arbeiderswoninkjes in de gedempte spuikom (Kleine Kaoje), het kasteel van Frank van Borsele en Jacoba van Beieren en de stadspoorten die het dorp heeft gekend. Sint-Maartensdijk was door de banden met de adellijke Zeeuwse families voornaam en verkreeg stadsrechten, zoals Brouwershaven. De Graaf beschilderde ook kasten, deuren, schouwen, panelen, melkbussen, maatkannen, snijplanken met bloemen of ambachten. Hij kon ’marmeren’ als geen ander; het schilderen van een marmermotief op hout. Een techniek die hij toepaste tijdens de restauratie van het Markiezenhof in Bergen op Zoom in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw. Met een schilderijtje van De Graaf in de hand is te zien hoe Sint-Maartensdijk is veranderd. Het is aan de toeschouwer om te beoordelen of het mooier of lelijker is geworden.
Verf van poeder en olie
Poeder maken uit de verfkast
Iemand die zijn huis binnen of buiten wil schilderen kan kiezen uit een waaier van kleuren. Het schilderen zelf is nog handwerk, het maken van verf niet meer. Hoe anders was dat in het begin van de vorige eeuw. In de Ambachtenschuur is dat nog te zien. Er staat een verfkast uit de werkplaats van huisschilder Oudesluijs in Poortvliet en er ligt een verfmolen van huisschilder Vermeulen uit Sint-Philipsland. Het een kan niet zonder het ander.
De verfkast bestaat uit houten bakken, diverse laden met poeder en voorzien van opschriften: Rijtuiggroen, Roodaarde, Terra de Sienna, Vloerbruin, Kalkblauw. Maar ook Menie, de oranjerode kleurstof die gebruikt wordt in roestwerende verf. Van die poeders maakten de schilders zelf de verf door ze met een bepaalde hoeveelheid lijnolie en verhardingsmiddel te mengen. Dat gebeurde met een verfmolen. Die werkt als een soort vijzel en vermaalt de lijnzaadolie met het poeder tot verf, vertelde Oudesluijs in de Eendrachtbode van 7 december 1995.
‘Een karweitje voor de winter. Als voorraad voor de zomer.’ De molen draaide best zwaar, die moest je via een zwengel aandrijven. De vijzel was verstelbaar. Hoe zwaarder hij liep, des de fijner werd de verf.’ Toen Oudesluijs nog als schildersknecht werkte, zette hij de vijzel stiekem wel eens wat lichter. ‘Dat draaide natuurlijk veel gemakkelijker, maar mijn baas was daar niet blij mee.’
De pigmenten voor de verf werden vooral gewonnen uit mineralen, metaalertsen en planten. Ze werden aangeleverd door fabrikanten, handelaren en molenaars. Op een van de lades is een advertentie geplakt: Op? Geen nood. De belangrijkste producten van de koninklijke lak-,vernis- en verffabriek zijn direct leverbaar uit haar depot Middelburg, Rouaansekade 135.
Koffie uit de molen van bakeliet
Kommetje koffie? Zwart? Met melk? Een cappuccino of een espresso? Er zijn tegenwoordig legio manieren om koffie te zetten en te bestellen. En er bestaan verschillende manieren om koffie te malen. Machinaal op grote schaal of in een koffiemachine in de horeca die ook meteen de gewenste koffie zet.
Deze handkoffiemolen is van bakeliet, merk Mocca. Het valt op tussen de andere types koffiemolens door zijn vorm, kleur en ronde hoeken. Dat heeft alles te maken met hoe het product gemaakt werd. Bakeliet is de bewerking van de chemische verbindingen fenol en formaldehyde tot kunststof, een fenolhars.
Het is een vinding van de Belgisch-Amerikaanse chemicus Leo Henricus Arthur Baekeland (1863 – 1944). Door verhitting en het uitoefenen van druk slaagde hij er in een nieuw synthetisch product te maken dat in korte tijd enorm populair werd. Bakeliet bleek een hard, hittebestendig materiaal. Bovendien met uitstekende isolerende eigenschappen.
Baekeland woonde in de Verenigde Staten, zijn vinding werd naar hem genoemd: bakelite, in het Nederlands bakeliet. De koffiemolen is slechts een van de talrijke toepassingen. Er werden onder meer radiokasten, sieraden, bestek, vliegtuigonderdelen, lichtknopjes en asbakken van gemaakt.
Op de zijkant van de koffiemolen staat KyM: Kissing & Möllman, een Duitse firma die zich tussen 1826 en 1951 specialiseerde in het vervaardigen van koffiemolens. En Mocca? Dat is een koffieboon die vernoemd is naar de stad Mokka in Jemen. Zo reis je al malend met de koffiemolen uit Sint-Annaland naar België, Amerika, Duitsland en Jemen.
Van mutsen en motten
De Thoolse mutsen van de burgerdracht werden bewaard in een mutsendoos. De mutsen werden voorzichtig in blauw papier gedaan. En om de hoofddeksels te beschermen tegen motten, die gaten in de stof vraten, werd er tabakskruim in de doos gestrooid.
De spanen ovale dozen werden in de negentiende eeuw in Duitsland gemaakt door speelgoedfabrikanten in Thüringen die er hun waren in verpakten. Ze werden naar hier verstuurd en beschilderd, vaak met een blauw fond (ondergrond), vaak met rondlopende banden en vaak versierd met bloemmotieven. Op de deksel werd een litho geplakt met verschillende voorstellingen: meestal taferelen op het platteland; kinderen met dieren, spelende kinderen, kinderen op vlinderjacht.
De meeste mensen hier waren te arm om zich de aanschaf van zo’n mutsen- of hoedendoos te kunnen veroorloven. Het werd zodoende een zeldzaam artikel, waarvan er bovendien weinig bewaard zijn gebleven. Wie geen doos bezat, bewaarde de mutsen in de ‘schuuve’ van het kabinet, een hoge en brede ladekast. Maar ook daar was kans dat de motten schade aanbrachten aan de mutsen.
Stoten aan de stoep- of schamppaal
De stoeppaal bij de Noorse woning op het terrein van De Meestoof is eigenlijk een afdankertje. De paal voldeed niet aan de eisen van de opdrachtgever. Hij is door de maker opzij gelegd, maar op het terrein van het museum weer opgericht.
Deze stoepstenen of schamppalen werden in de zeventiende eeuw geplaatst op de hoeken van de straten om te voorkomen dat de huizen werden aangereden door rij- of voertuigen. Ieder huis had een met klinkers of blauwe tegels geplaveide stoep met vaak een pothuis, een keldertoegang of luifel. De stoep werd afgesloten door smeedijzeren hekken of houten stoepbanden die werden afgesloten met een stoeppaal. Ze zijn nagenoeg uit het straatbeeld verdwenen. In Tholen staat er nog een op de hoek van de Oudelandsestraat met de Regentessestraat. De paal staat schuin.
Sommige palen waren sierlijk bewerkt. Die in Tholen heeft een zogenaamde Vlaamse wortel als ornament (het motief van de draaibank van de schrijnwerker). Op de paal van De Meestoof staan in het wapen drie Franse lelies (fleurs de lis). Ze komen vaak voor in die tijd. Maar deze steen is indertijd niet afgeleverd, zo heeft onderzoek opgeleverd. Het vrouwelijke wapen is ruitvormig en wijkt naar rechtsboven af. Het wapen staat niet centraal. Foutjes van de steenhouwer.
Omdat de steen maar gedeeltelijk gefrijnd is, werd hij waarschijnlijk tijdens de Franse revolutie van 1795 toen veel familiewapens moesten verdwijnen, gespaard. De steen stond gewoon in de schuur van de steenhouwer en is na de Franse tijd weer boven water gekomen. De stoepstenen zullen als halffabricaat uit de Belgische Ardennen zijn ingevoerd. De wapens werden er hier in gehakt.
Meekrap in Noordzeekwal
De Noordzeekwal in schapenwol. Hij bestaat. De kwal is plat en volkomen ongevaarlijk. En heeft verschillende kleuren, van rood tot geel. Die kleuren komen uit de wortel van de meekrapplant. De plant is eeuwenlang verbouwd in het zuidwesten van Nederland. Ook op Tholen, en vormde een belangrijke bron van inkomsten. Uit de wortel werd kleurstof gehaald die diende voor het verven van stoffen. Het verkrijgen van het pigment (rubia tinctorum) was een bewerkelijk proces.
De wortels werden gedroogd en gestampt in speciaal voor dit doel gebouwde schuren: meestoven. Daar dankt het museum zijn naam aan. De meekrapteelt verdween toen in 1868 een synthetische kleurstof werd uitgevonden voor de kleur rood. De teelt kwam daarmee ten einde. In veel dorpen herinneren straatnamen nog aan die teelt: Stoofstraat, Stoofdijk.
De meekrap kwam in het begin van deze eeuw weer volop in de belangstelling. Modehuizen zochten naar natuurlijke kleurstoffen. Ontwerpers en kunstenaars lieten zich er door inspireren. Zo ontwierp Jan Taminiau een meerkraproze jurk voor koningin Máxima voor Prinsjesdag 2009. De kleurstof werd geleverd door de meekrapfabriek Rubia Pigmenta Naturalia uit Steenbergen. De meekrapwortel was door boeren uit de streek geteeld.
Nelly Pommee uit Halsteren combineerde de zee met de meekrap. Ze maakte er geen krab van maar een kwal. En laat zien dat meerkrap niet alleen rood hoeft te zijn, maar ook andere tinten heeft, afhankelijk van de bewerking. De kwal steekt niet, maar prikkelt de fantasie. Ze zwemt niet maar hangt in het museum bij de expo over Meekrap.
De eerste steen
De eerste steen die op 24 april 1940 in dit gebouw werd ingemetseld, staat nu in volle glorie in het atrium. Toen markeerde het de bouw van een nieuw raadhuis voor de gemeente Sint-Annaland, nu is het een stenen herinnering uit een tijd die voorbij is. Sint-Annaland ging bij de herindeling in 1971 op in de gemeente Tholen, samen met zes andere gemeenten op het eiland. De steen bleef in het gebouw. Ook toen het pand in 1973 een andere bestemming kreeg, als streekmuseum voor Tholen en Sint Philipsland. Tot de uitbreiding in 2019/20 zat de steen in een binnenmuur bij de oorspronkelijke ingang aan de voorzijde van het gebouw. Bezoekers liepen er langs als ze het museum via de voordeur binnenkwamen.
De steen is ’gelegd’ door burgemeester C.M.P.W. Hanssens. In bijzijn van de wethouders, raadsleden en de gemeentesecretaris. Het was nog net voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog, op 10 mei 1940. Na de Duitse inval lag de bouw van het raadhuis drie weken stil.
Het gebouw is ontworpen door architect Rothuyzen uit Middelburg. Hij voorzag het van een veertien meter hoge toren, compleet met uurwerk, een veldwachterswoning, een brandspuithuis en een arrestantenlokaal. In deze eerste steen zijn de letters en cijfers er door een steenhouwer uitgespaard (hoogreliëf). Het gebouw werd nog hetzelfde jaar geopend, op 19 december 1940. Burgemeester Hanssens was er weer bij, maar nam na het bereiken van zijn pensioengerechtigde leeftijd op 1 oktober 1942 afscheid. De steen is gespaard en bewaard, zijn naam gebeiteld.
Snoep uit de blikken molen
Wat zal het spannend geweest zijn om als kind de wieken van de blikken molen te laten draaien in de winkel. Het blik dat vroeger op de toonbank stond met een hendeltje aan de achterkant om de wieken in beweging te brengen. Een speelse manier om kinderen te verleiden een onsje snoep te kopen.
Het blik zat vol met toffees van Van Melle, de suikerwerkfabriek uit Breskens in Zeeuws-Vlaanderen. Het is rond 1925 gemaakt door de blikfabriek Bekkers en Zoon in Dordrecht. Dat was ook de tijd dat de toffees in zwang kwamen, een uit Engeland afkomstige lekkernij. Het familiebedrijf van Izaak van Melle (de oprichter) produceerde al vanaf 1900 op fabrieksmatige wijze snoep. In de blikken molen kan vijf kilo toffees. Het is een halve meter hoog en het deksel kan scharnieren.
De Van Melles hebben familiebanden op Tholen. Zo trouwt Gideon van Melle, geboren in 1914, in 1940 met Cathalijne van Dijke, geboren 1918. Zij is de dochter van Leen van Dijke, wiens vader Jacob van Dijke (1841-1906) uit Sint Philipsland kwam en getrouwd was met Pieternella Groenewege (1843-1919) uit Sint-Maartensdijk, afkomstig van boerderij Ravensoord in de Uiterst Nieuwlandpolder. Gideon wordt in 1946 directeur van het door zijn vader opgerichte bedrijf. Nu nog bekend van onder meer Mentos. In 2001 worden de aandelen van Van Melle opgekocht door het Italiaanse Perfetti. Sindsdien heet de snoepfabrikant Perfetti Van Melle en is wereldwijd actief.
Nu is de molen leeg en door het vele gebruik niet helemaal compleet, maar is wel te zien in het winkeltje op de zolder van het museum. Een zoete herinnering.